Onderhoud van banden
Controle
Banden moeten regelmatig gecontroleerd worden om een onregelmatige slijtage en mogelijke schade op te sporen. Doorboringen, insnijdingen of zichtbare vervormingen van het loopvlak, de zijwanden of hielzone moeten grondig worden onderzocht door een specialist in banden. Dit geldt eveneens voor schade aan het wiel.
Gebruik nooit:
banden met zichtbare schade zoals banden met vervormde of zichtbare hieldraden. Geen loskomend rubber, of loskomende gordellagen. Ook geen zichtbare metaaldraden, schade door vette of bijtende substanties. Geen marmering of afschuring van het binnenrubber door het rijden met een te lage bandenspanning. Telkens als het voertuig geïnspecteerd wordt, controleren of het ventieldopje in goede staat is. Vervang deze ingeval van twijfel.
Slijtage
De controle op slijtage dient altijd op verschillende punten van de band, verdeeld over de omtrek en de breedte van de band, plaats te vinden. Deze controle kan uitgevoerd worden met behulp van een profieldieptemeter of door de slijtage-indicatoren van het loopvlak te controleren.
Indien de wettelijke of technische slijtagegrens bereikt is, moet de band gedemonteerd en vervangen worden. Als er sprake is van abnormale slijtage of ongelijke slijtage tussen twee banden op dezelfde as, moet een bandenspecialist worden geraadpleegd.
Bandenspanning
Een te lage bandenspanning
Aangezien de bandenspanning van een band van nature afneemt, is het noodzakelijk om deze maandelijks te controleren. Via deze controle kan een abnormaal spanningsverlies worden opgespoord. Deze controle moet op alle banden van het voertuig worden uitgevoerd, inclusief het reservewiel.
Het gebruik van een voertuig dat is uitgerust met banden met een te lage bandenspanning leidt tot een abnormale toename van de gebruikstemperatuur en kan schade veroorzaken aan interne onderdelen. Deze schade is onomkeerbaar en de band kan defect raken, waardoor deze plotseling kan leeglopen. De gevolgen van het rijden met een te lage bandenspanning zijn niet altijd onmiddellijk waarneembaar en kunnen zelfs na het corrigeren hiervan optreden.
Te lage bandenspanning verhoogt eveneens sterk het risico op aquaplaning.
Een te hoge bandenspanning
Bij een te hoge bandenspanning maakt de band gevoeliger voor chocs. Zowel bij overspanning als bij onderspanning zal een band sneller en onregelmatig slijten. Het wordt aanbevolen om de bandenspanning te controleren wanneer de banden koud zijn.
Als de controle na een rit plaatsvindt, zijn de banden warm. Aangezien de spanning toeneemt met de temperatuur, mag men een warme band nooit leeg laten lopen. Een aanpassing is mogelijk op basis van de door de automobielconstructeur aanbevolen spanning, verhoogd met 0,3 bar. De bandenspanning dient vervolgens gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd te worden wanneer de banden koud zijn.
Ook bij een band die met stikstof op spanning is gebracht, moet de bandenspanning regelmatig gecontroleerd worden. In elk geval moet de bandenspanning, aanbevolen door de autoconstructeur of bandenspecialist , worden gerespecteerd.
Waarom een juiste bandenspanning?
Het wordt aanbevolen de bandenspanning te controleren wanneer de banden koud zijn.
Invloed van bandenspanning op de stabiliteit van het voertuig:
- Een te lage bandenspanning op de vooras leidt in de meeste gevallen tot onderstuur.
- Een te lage bandenspanning op de achteras leidt in de meeste gevallen tot overstuur.
Gevolgen van onderspanning:
Tijdens het rijden met een te lage bandenspanning buigt de band te ver door. Dit leidt tot oververhitting en onherstelbare schade.
De symptomen en gevolgen van een te lage bandenspanning zijn onder meer:
- Marmering (plooing van het binnenrubber).
- Loskomen van (een deel van) het binnenrubber.
- Verlies van (een deel van het) loopvlak.
- Rondlopende breuk van de karkaslaag.
De symptomen zijn niet zichtbaar aan de buitenkant. Daarom moet een lekke band altijd gedemonteerd worden om de toestand ervan te controleren.